Winter

Ik blaas een wolk van warme adem in de koude lucht. De lucht is grijs, de bomen zijn kaal en de grond is wit. Elke voetstap zorgt voor een zacht hoorbaar gekraak waar ik rustig van word. Een blauw vogeltje landt op de leuning van een ondergesneeuwde bank. Ik merk op hoe zijn geruisloze landing wat sneeuw verplaatst, maar ik wandel met mijn koude tenen in blauwe laarzen gewoon verder. Plots ruik ik de geur van verbrand hout, als in een warme open haard. Overladen door nostalgie wrijf ik mijn handschoenen tegen elkaar en warm ik mijn koude neus op. Enkel het geluid van mijn voetstappen in de sneeuw, een spoor achterlatend alsof ik zou vergeten dat het witte later terug zou verdwijnen. Door de barre takken zie ik de witte daken en rokende schoorstenen van de huizen grenzend aan het park. Genietend van het moment, schrik ik van het plotse wegvliegen van het blauwe vogeltje. Je zou maar een vogeltje zijn en het landschap van meters hoog kunnen bewonderen. Was ik maar een vogel, verlost van werkdagen. Ik wil een zucht slaken, maar het inademen van de koude lucht doet mijn neus pijn. Ik trek mijn sjaal wat hoger op en begeef me uiteindelijk aan mijn voordeur, klaar om binnen te treden, waar een zalige warmte en een heerlijke warme chocomelk mij opwachten.